Terug naar Romans

Wietske (36), een echte Groningse, is getrouwd met Govert, een echte westerling. Na vijf jaar in Winschoten gewoond te hebben, wil Govert terug naar Haarlem. Wietske wil niet, maar ze begrijpt haar man wel. Als hij een baan vindt, verhuizen ze. Wietske heeft het er moeilijk mee: zelf heeft ze daar nog geen baan, de mensen zijn er anders en voor haar jongste kind is voorlopig geen plaats op een speelzaal. Gelukkig wonen Goverts ouders en tweelingzus ook in Haarlem. Dat maakt dat ze zich niet helemaal eenzaam voelt.

Als ze solliciteert bij een groothandel in cosmetica wordt ze overvallen door een vreemd gevoel: het is alsof ze de baas al jaren kent, nog nooit heeft ze zich zo op haar gemak gevoeld bij iemand. Dat blijkt wederzijds te zijn, ze wordt dan ook direct aangenomen.

Maar Govert vindt het verdacht dat ze het zo vaak over haar baas heeft. Als ze dan ook nog moet overwerken, weet hij zeker dat er iets niet klopt. Hij stelt Wietske voor de keus: je huwelijk of je baan.

 

 

Wil je het eerste hoofdstuk vast lezen?

Kijk dan hieronder!

 


 

 

 

 

HOOFDSTUK 1

 

 

‘Ik heb de baan! Ik ben aangenomen!’ riep Govert Ronda nog voor hij de huiskamer binnen was.

Wietskes hart stond even stil. Een vleug van teleurstelling ging door haar heen. Ze wist zich echter snel te herstellen en spreidde haar armen wijd uit om hem stralend te omhelzen. ‘Gefeliciteerd!’

‘Dank je,’ zei hij blij en opgetogen ging hij verder: ‘Het lijken me geweldige mensen om mee samen te werken en de baan is echt ontzettend interessant. Ik heb mijn werkplek alvast gezien en mijn naaste collega’s. Mijn chef natuurlijk ook. En ...’

‘Moet je niet eten?’ onderbrak Wietske hem. ‘Ik hoef alleen maar even de magnetron aan te zetten.’

‘Graag, ja, ik heb best honger.’ Hij keek op zijn horloge en lachte. ‘Logisch, het is al bijna negen uur. Ik heb er toch nog drie uur over gedaan. Ik kwam natuurlijk ook meteen in de spits terecht. Ik dacht dat die om halfzes wel voorbij zou zijn. Ik ben het duidelijk ontwend, die drukte en hoe het ook alweer was.’

‘En je wilt toch terug?’ vroeg ze, terwijl ze zich omdraaide en naar de keuken liep. Ze had moeite zich goed te houden, maar wilde zijn vreugde niet bederven, mócht die niet bederven. Afspraak was immers afspraak, en ze hád het beloofd! Toch wist ze dat haar ogen niet zo vrolijk stonden als ze normaal stonden. Daarom was ze blij dat ze even naar de keuken kon vluchten.

Govert kwam haar echter achterna, sloeg haar armen om haar heen, terwijl ze de magnetron instelde, en drukte haar rug tegen zijn borstkas. ‘Ik had nooit gedacht dat ik zo snel een baan kon vinden, maar ze vonden me echt helemaal geschikt voor het werk en ik zelf ook. Ik zal ook af en toe op reis moeten. Dan ben je me een paar dagen kwijt.’ Hij lachte en draaide haar om, zodat ze hem wel aan moest kijken. ‘En jij? Wat vind jij ervan?’

Ze glimlachte voorzichtig. ‘Dat weet je allang, maar ik ben heel blij voor je. Wanneer ga je beginnen?’

‘1 augustus.’

‘Zo gauw al?’

‘Ja, ik heb maar twee maanden opzegtermijn, dus dat moet kunnen. Wat zal mijn baas raar opkijken morgen als ik mijn ontslag indien.’

‘Hij zal je wel missen, want je was een goede kracht.’

Govert knikte. ‘Maar hij weet dat ik geen Groninger ben en dat ik hier maar niet kan wennen. Hij zal het vast wel verwachten dat ik een keer vertrek. Slapen de kinderen al?’

‘Natuurlijk. Ik wist immers niet hoe laat je thuis zou komen, dus ik heb ze niet opgehouden. Ze moeten er morgen weer vroeg uit.’

‘Ik had je wel kunnen bellen of sms’en, maar ik wilde je mijn nieuws persoonlijk vertellen. Bovendien stond ik meteen al vast in de file en had ik ook geen idee hoe lang dat zou gaan duren.’ Hij keek haar opeens ernstig aan. ‘Hoe moet dat allemaal? Ga je ook morgen je baan opzeggen? En de kinderen? Ze vertelden bij Rombouts dat er lange wachtlijsten zijn voor crčches, maar zelf hebben ze ook een kinderopvang. Daarvan kunnen we gebruik maken.’

‘Dat is tenminste iets,’ vond Wietske, die plotseling meer zin kreeg om in huilen uit te barsten dan om een vreugdedansje te maken. Ze haalde het bord uit de magnetron, pakte het bestek dat ze klaargelegd had en liep terug naar de huiskamer. Ze zette zijn eten op de tafel, maar ging zelf naast Puck, hun rode kater, op de bank zitten om televisie te kijken. Puck maakte meteen van de gelegenheid gebruik en kroop op haar schoot.

Govert wierp haar een ietwat teleurgestelde blik toe en dat begreep ze wel. Hij was nog vol van de baan en wilde haar nog veel meer vertellen en natuurlijk zo snel mogelijk plannen maken, maar ze had het gevoel dat ze het op dit moment niet aankon. ‘Even CSI uitzien, anders weet ik niet wie het gedaan heeft,’ zei ze verontschuldigend en zette het geluid wat harder. Ze zag echter niets. Haar hoofd tolde en draaide op volle toeren. Want ja, hoe moest dat verder? Het was eind mei. Ze hadden nog twee maanden en een week en dan zou Govert in Haarlem gaan werken. Heen en weer reizen was geen optie. Daarvoor was het te ver. Ze woonden immers in Winschoten, nog voorbij Groningen, gezien vanuit het westen. Hij kon natuurlijk tijdelijk in pension. Daar hadden ze het al over gehad, voordat hij ging solliciteren. Dan kregen ze een weekendhuwelijk en daar zat ze niet op te wachten. Dus moesten ze er alles aan doen om voor 1 augustus een huis te vinden dat ze allemaal leuk vonden. En hoe zouden Olivia en Fabian reageren? Oké, ze waren nog maar vier en twee, maar ze zouden zeker hun vriendjes van de crčche, speelzaal en het gastouderadres gaan missen en gek aankijken tegen een nieuwe juf en andere kinderen. De kinderen zouden zelfs anders praten, want hier werd behoorlijk Gronings gepraat. Gelukkig hadden ze thuis altijd Nederlands gepraat, omdat Govert nu eenmaal een Hollander was, maar toch ... Voor hen zou alles vreemd zijn, maar ze zouden waarschijnlijk ook wel snel wennen op hun leeftijd.

Wietske zuchtte zacht. Govert en zij hadden dit allemaal uitgebreid besproken voordat hij zijn sollicitatiebrief schreef, maar ze had in stilte gehoopt dat hij niet aangenomen zou worden en dat het nog minstens een jaar zou duren voor hij ander werk had. Je hoorde zo vaak van mensen die jaren werkloos waren, omdat ze de ene na de andere afwijzing kregen. Govert was niet werkloos, maar op een afwijzing had ze toch wel gehoopt. Dat was niet lief, en ze zou ook te allen tijde proberen dat niet te laten merken, maar het was wel de waarheid.

Ze drukte de televisie uit, zette Puck van haar schoot en kwam overeind. Ze ging bij Govert zitten en legde haar armen op tafel. ‘We moeten maar snel gaan kijken of er een geschikt huis is dat we allebei mooi vinden.’

‘Ja, en dit te koop zetten. Gelukkig las ik onlangs in de krant dat de huizenmarkt weer aantrekt, want het zou jammer zijn als we straks met twee huizen zitten. Dat wordt een dure grap. Zullen we samen op internet kijken wat er zoal te koop staat in Haarlem?’

‘Er staat een heel mooi huis met vier slaapkamers te koop,’ zei Wietske. ‘Maar de prijzen liggen in het westen wel een stuk hoger dan hier.’

‘Hoe weet jij dat?’ Hij keek haar verrast aan.

‘Ik heb al op internet gesnuffeld. Ik wilde zien hoe de huizen er daar uitzien en wat de prijzen zijn. Ik ben bang dat we het financieel wel een stuk moeilijker gaan krijgen. Vooral omdat ik zelf nog geen werk heb in Haarlem.’

‘Dus je hebt al gekeken? Wat lief van je!’ Govert lachte en boog zich naar haar toe voor een vlugge kus. Die smaakte naar spinazie en omelet.

‘Ik zal je toetje even halen,’ zei Wietske en verdween de keuken in om al snel terug te komen met een schaaltje vruchtenyoghurt.

‘Dank je. Zeg, kan je dat huis niet even opzoeken? Ik ben benieuwd wat je gevonden hebt en in welke wijk het ligt. Rombouts zit in Zuid. Ik ga er trouwens financieel wel op vooruit, hoor. Zeker tweehonderd euro per maand netto meer. Dus we kunnen ons wel iets meer dan nu permitteren.’

‘Als ik ook werk vind, Govert. Anders gaan we er flink op achteruit.’ Wietske liep op de computer af die nog aanstond en klikte op de pagina die ze die dag bekeken had. Dat hij het lief vond, dat ze al had zitten zoeken, liet ze maar zo. Uit liefde had ze het namelijk niet gedaan, meer om te zien of het allemaal wel haalbaar was. En als dat niet zo zou blijken te zijn, hoopte ze dat hij op zijn beslissing terug zou komen. Nee, lief was het niet geweest dat ze had zitten kijken. Maar nu ze de gelukkige blik in zijn ogen zag, omdat hij echt zo blij was dat hij werk in Haarlem had gevonden, schaamde ze zich. ‘Vergierdeweg,’ zei ze. ‘Haarlem-Noord, zie ik erbij staan.’

‘Daar ben ik niet bekend, maar het is wel een heel eind rijden naar mijn werk.’

‘Altijd dichterbij dan hier vandaan,’ zei ze glimlachend.

Govert kwam achter haar staan en keek over haar schouder naar het huis. ‘Dat is een oud huis.’

‘Klopt, en daarom vind ik het mooi. Het doet me toch een beetje denken aan de huizen hier in het centrum van Winschoten.’

‘Terwijl ik dacht dat het juist leuk was om eens in een nieuw huis te wonen. Ik heb hier alle dagen al oude huizen gezien. Een buitenwijk of zo, die nog niet echt oud is. Tien, vijftien jaar. Beetje ruim opgezet, zodat er voor de kinderen ook plek is om te spelen. Laat mij eens kijken wat ze nog meer aanbieden.’ Hij pakte een stoel en schoof die dicht naast de hare. Ze trok haar hand terug van de muis en voelde zich ongelooflijk somber. Weg uit Winschoten, haar geboortedorp. En dan ook nog weg uit de oude vertrouwde straten? Naar een nieuwbouwwijk? Nee, Govert, dat wil ik echt niet! Maar ze hield haar mond en liet hem zijn gang gaan.

 

 

**

 

De volgende dag haastte Wietske zich tussen de middag van haar werk als administratief medewerkster naar de cafetaria vlak bij het station. Alhoewel haasten eigenlijk een woord was dat in de dorpen in de provincie Groningen nog niet zo ingeburgerd was.

Wietske was in Winschoten geboren en getogen. Haar ouders waren vlak voor haar geboorte naar dit dorp verhuisd. Ze kende dus erg veel mensen en erg veel mensen kenden haar. Sommigen hielden haar staande voor een praatje. Maar ook het groeten van iedereen die ze tegenkwam hield op, terwijl ze daar vandaag juist geen tijd voor had. Ze had maar een halfuur pauze en wilde die tijd zo goed mogelijk benutten.

Enigszins buiten adem kwam ze in de cafetaria aan. Haar vriendin Joyce was er al. ‘Hoi, meid, heb je hard gelopen?’ Joyce gaf haar een kus op haar wang.

‘Ik heb maar zo weinig tijd en er is zo veel te vertellen.’

‘Ik heb al een broodje kroket voor je besteld.’

‘Lekker!’ Wietske lachte. Ze waren nu drie jaar bevriend, en Joyce kende haar voorkeuren al goed.

‘Wat is er zo dringend, dat je je pauze ervoor opoffert?’ vroeg Joyce lachend.

‘Govert is aangenomen.’

‘Aangenomen? Bedoel je die baan in Haarlem?’

‘Precies,’ zei Wietske beteuterd.

‘Meid, wat afschuwelijk voor je.’

Ondanks alles moest Wietske lachen. ‘Daar meen je geen snars van.’

‘Natuurlijk wel. Ik weet hoe je aan Winschoten hangt en hoe moeilijk je hier weg kunt. Kijk, ik vind het hier heerlijk wonen, maar als ik morgen terug kan naar de Randstad, zeg ik geen nee, hoor. De mensen zijn hier allemaal even vriendelijk, maar ze zijn toch anders. Soms verlang ik hevig naar de sfeer van Zoetermeer, waar ik me nog steeds meer thuis voel dan hier.’

‘Maar het is er zo druk, zo gejaagd. Dat valt me elke keer op als we naar Goverts ouders gaan. Zesbaanswegen heb je daar. Soms zelfs achtbaans. De auto’s komen van alle kanten op je af. En in de winkelstraten is het ook altijd een gejacht en gejaag. Niemand groet je, ze hebben nergens tijd voor. Alleen maar haast,’ protesteerde Wietske.

‘Een broodje kroket en een broodje frikandel,’ werd er omgeroepen.

Joyce stond op. ‘Dat is voor ons.’ Ze haalde de broodjes op en ging weer tegenover haar vriendin zitten. ‘Nou, vertel. Wanneer gaat het gebeuren en wat voor baan is het?’

‘Op 1 augustus al.’

‘Dat is snel. Gaan jullie dan nog wel op vakantie?’ vroeg Joyce.

‘Ook dat nog,’ verzuchtte Wietske. ‘Helemaal nog niet aan gedacht. Maar we moeten wel. We hebben het huisje op Terschelling al geboekt én betaald. Dat kunnen we niet zomaar annuleren. Dat is jammer van het geld. Verhuizen is vast geen geldige reden om te annuleren. Bovendien had ik me er zo op verheugd. Het komt veel te onverwachts voor me. Ik heb vanmorgen mijn baas op de hoogte gebracht. Dan kan hij er vast rekening mee houden. Opzeggen wilde ik nog niet doen. Als we geen huis vinden, moet Govert zo lang in een pension. Dat is duur. Dan kunnen we mijn geld goed gebruiken. Maar ik vond het niet leuk om het mijn baas te vertellen.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Sorry, hoor. Ik weet dat ik blij moet zijn voor Govert, maar Winschoten betekent zo veel voor me. En trouwens ...’ Ze keek haar vriendin aan. ‘Vind maar weer eens werk. Leuk werk! Daar wonen veel meer mensen, die allemaal een baantje zoeken.’

‘Maar er zijn ook meer baantjes, Wietske.’

‘Dat zal wel, ja.’

‘Nou, wat gaat Govert in Haarlem doen?’

Rombouts is een houthandel. Ze importeren hardhout. Dat moet aan veel eisen voldoen. Je kunt niet zomaar in het wilde weg bomen gaan kappen. Het is de bedoeling dat hij dat in de gaten gaat houden. Dat er duurzaam gekapt wordt. En dat het hout gecertificeerd is. Af en toe moet hij ook naar die landen toe. Brazilië, Maleisië.’

‘Klinkt goed.’

‘Voor hem is het ook een droombaan. Komt zijn opleiding Tropische bosbouw toch nog van pas. Dat heeft hij hier veel minder. Morgen komt de makelaar langs,’ sprong Wietske van de hak op de tak.

Maar Joyce had geen moeite haar te volgen. ‘Jullie zetten je huis te koop.’

‘Ja. We willen het graag zo snel mogelijk kwijt en zo snel mogelijk verhuizen. Het lijkt me niks als Govert door de week in een pension zit. Ik ga je missen, weet je.’

‘Dat hoeft toch niet?’ riep Joyce uit. ‘We blijven toch gewoon vriendinnen.’

‘Natuurlijk wel, maar van samen een broodje eten zal niet veel meer komen.’

‘Neem een ruim huis, dan kom ik eens logeren. En jouw moeder woont toch hier? Je komt vast weleens terug om haar te bezoeken, toch? Nou, dan spreken wij ook af voor die dag.’

 

**

 

Haar moeder ... Die wist het ook nog niet en ze kon het haar maar beter zo snel mogelijk vertellen. Dat was misschien een nadeel van een dorp, de dingen werden altijd erg snel doorverteld. Wietske zou het niet leuk vinden als haar moeder het van een ander hoorde en zodra iemand de makelaar gezien had, wist het halve dorp wat er aan de hand was. Nu ja, ze zouden in elk geval weten dat ze hun huis te koop wilden zetten. Misschien nog niet direct waarom. Maar dat zou haar moeder wel begrijpen.

Haar vader kon ze ’s avonds wel bellen. Sinds haar ouders gescheiden waren, was het contact met haar vader minimaal. Hij woonde ook niet meer in hun dorp, maar in de stad Groningen. Hoewel, bedacht ze nu, het was niet helemaal waar. In het begin was ze zeer regelmatig een weekend bij hem wezen logeren, maar later, misschien pas sinds een jaar of zes had hij zich teruggetrokken en ervoor gezorgd dat het contact steeds minder en minder werd. Ze had nooit begrepen wat daar de reden voor was en het hem ronduit gevraagd, maar een antwoord had ze niet gekregen. Het had haar wel pijn gedaan dat haar vader zo overduidelijk liefst zo weinig mogelijk contact met haar wilde, maar ze had zich erbij neergelegd.

Ze had Govert ontmoet tijdens een dagje uit naar de Jaarbeurs in Utrecht en dat was zo’n donderslag bij heldere hemel geweest, met als gevolg een huwelijk en twee kinderen, dat ze nauwelijks nog tijd had om aan het minimale contact met haar vader te denken. Toch zou ze hem vanavond wel bellen om te vertellen dat ze gingen verhuizen.

Wietske haalde meteen uit haar werk, even na vijf uur, Olivia en Fabian op bij het gastoudergezin. ‘Lieverds, we gaan even langs oma.’

’Dat doen we niet,’ zei Olivia pertinent.

‘Zeker wel,’ hield Wietske vol.

‘Maar ik ga niet. Ik blijf wel hier,’ vond Olivia. ‘Oma is helemaal niet lief.’

Zo, die zat, dacht Wietske en ze voelde de pijn van dit duidelijke en heldere antwoord. Omdat ze diep van binnen haar vierjarige dochter gelijk moest geven. ‘Ik wil alleen even met oma praten. We blijven niet lang. Daarna gaan we snel naar huis. We eten vanavond patat,’ probeerde ze haar dochter te paaien.

Het werkte. ‘Patat, patat, hoor je dat, Fabian. We eten patat.’

Wietske trok hun de jasjes aan en met aan elke hand een kind verliet ze de woning van de gastouders. ‘Tot dinsdag,’ riep ze opgewekt, maar ze voelde zich niet opgewekt. Vandaag was het donderdag. Wietske werkte twintig uur en was altijd op vrijdag en maandag vrij. Ze had een heel weekend voor de boeg, maar het zou een weekend van spijkers met koppen worden. Dat kon niet anders. Vermoedelijk zelfs een rit naar Haarlem, om de op internet gevonden huizen van dichtbij te bekijken.

Ze zette Fabian in het zitje achterop haar fiets en lette goed op Olivia, die sinds kort zelfstandig fietste, maar vaak nog erg wiebelde. Zo reden ze naar haar moeder, die niet ver van hun huis vandaan woonde en ook niet ver van het gastoudergezin.

‘Oma?’ zei Fabian vragend, die blijkbaar niet begrepen had wat ze gingen doen.

‘Ja, we gaan even naar oma,’ zei Wietske.

Fabian zei niets en ook dat deed pijn. Een kleinkind zou moeten juichen als hij naar zijn oma ging, dacht ze.

‘Hoi moeder, ik kom even een nieuwtje vertellen.’

‘Dat doe je dan wel op een vervelend moment. Je weet toch dat ik altijd om halfzes eet. Ik ben aan het koken.’

‘Maar het is belangrijk nieuws.’ Wietske keek haar moeder aan en zag de norse trek rond haar mond. Ze had misschien beter moeten nadenken en vanavond pas moeten gaan. Als de kinderen in bed lagen en haar moeder klaar was met eten. Maar dan zou ze haar ook storen, bedacht ze. Ze keek de hele avond televisie en hield er niet van om dan bezoek te krijgen. ‘Gaan jullie maar even naar de kamer,’ zei ze tegen haar kinderen. ‘Ik ga even met oma naar de keuken.’

‘Daar komt niets van in. Die kinderen maken alles vies als je ze niet in de gaten houdt,’ zei Marga bits.

‘Dan maak ik dat straks weer schoon. Kom, moeder, uw eten brandt aan.’ Wietske duwde Olivia en Fabian in de richting van de huiskamer en liep zelf naar de keuken. Gelukkig volgde haar moeder haar. Ze liep meteen op het fornuis af en keek in haar pannen. Ze draaide wat aan de knoppen en mopperde in zichzelf. ‘Nou, wat was er zo belangrijk?’ vroeg ze uiteindelijk.

‘Govert heeft een baan in Haarlem gekregen.’

‘Gefeliciteerd,’ was alles wat ze zei.

‘Gefeliciteerd?’ riep Wietske uit. ‘Moeder, hebt u wel gehoord wat ik zei? In Haarlem?’

‘Tja, dat wist je toch van tevoren. Dus wat moet ik anders zeggen?’

‘Dat u het jammer vindt dat ik wegga uit Winschoten. Of dat u het sneu vindt voor mij, dat ik hier weg moet.’ Plotseling voelde Wietske de tranen in haar ogen branden. Kon haar moeder dan nooit eens meelevend reageren? Waarom altijd zo kil en afstandelijk.

‘Je weet al vijf jaar dat deze dag zou komen. Je hebt het zelf afgesproken en beloofd. Dan kan ik geen medelijden met je hebben. De aardappels zijn gaar. Ik wil eten.’ Marga keek haar dochter vernietigend aan.

Wietske draaide haar hoofd af en keek nietsziend naar buiten. Dat klopte. Haar moeder had gelijk. Ze wist het al vijf jaar. Ze had echter al die vijf jaar ook gehoopt dat het niet zou gebeuren. Ze was er zelfs van overtuigd geweest dat Govert zich wel prettig zou gaan voelen in Winschoten, want dat kon niet anders. Het was zo’n heerlijk dorp. Dat hij ertegen opzag om van het drukke westen naar het rustige noorden te verhuizen, had ze ook totaal niet begrepen, maar zo was het geweest. Terwijl Wietske dus tegen precies het tegenovergestelde opzag. Daarom hadden ze een afspraak gemaakt. Govert zou naar Winschoten komen, als hij daar werk kon krijgen – en dat kreeg hij. Hij zou het vijf jaar proberen. Als hij het na die vijf jaar nog niet naar zijn zin had, zouden ze naar het westen gaan. Ook voor vijf jaar. Althans, als Wietske het na die vijf jaar nog niet prettig vond om daar te wonen. Het leek een gemakkelijke afspraak. Vijf jaar was zo lang. Daarin kon van alles gebeuren. Maar wat er gebeurde, was niet wat ze verwachtte. Govert kon niet wennen. Hij voelde zich nooit echt op zijn gemak in het dorp. Hij was import en hij bleef import, zoals de mensen zeiden. Het was alsof zijn hart nog in het westen woonde. En na vijf jaar vroeg hij haar dan ook of ze haar belofte echt gemeend had.

Had ze nee moeten zeggen? Dat kon ze niet. Ze hield van hem. En als je iets beloofde, moest je het doen. Als je elkaar niet kon vertrouwen, niet kon geloven dat beloftes uitgevoerd werden, wat bleef er dan van hun huwelijk over? Dus had ze geknikt. ‘Natuurlijk meende ik mijn belofte, al zal ik Winschoten ongelooflijk missen en met pijn in mijn hart vertrekken.’

‘Maar je vertrekt wel?’ Hij had haar onderzoekend aangekeken en ze had moeite gehad hem recht in de ogen te kijken, tot ze wist wat ze moest antwoorden. ‘Ja, want jij bent belangrijker dan Winschoten. Zonder mijn dorp zal het moeilijk zijn, maar zonder jou kan ik niet leven.’ Ze wist dat ze elk woord meende. En dus ging Govert op zoek naar vacatures. En dus zouden ze gaan verhuizen naar de drukte en het gehaast.

Nog een geluk dat hij juist in Haarlem een baan had kunnen vinden. Daar woonden zijn ouders en zijn zus ook. Helemaal eenzaam en alleen zou ze er dus niet zijn. En ze wist dat Goverts ouders gek op Olivia en Fabian waren en dat was gelukkig ook wederzijds. Dan werd er wel gejuicht, als ze naar opa en oma gingen of als opa en oma kwamen.

‘We gaan al,’ zei ze tegen haar moeder. ’Het spijt me dat ik gekomen ben. Ik dacht: u bent mijn moeder. U zult wel begrip voor mij op kunnen brengen, maar dat was dom om te denken, want u hebt nog nooit begrip voor me gehad of getoond. Eet smakelijk.’ Ze liep met grote stappen de keuken uit, naar de huiskamer toe, waar de kinderen doodstil naast elkaar op de bank zaten. Hoe kon moeder zeggen dat ze de boel vies maakten! ‘Kom,’ riep ze hen. ‘We gaan naar huis.’

‘Patat!’ riep Olivia blij. Ook Fabian lachte. Twee jaar was hij, maar als het om eten ging, begreep hij precies wat er gezegd werd. Hij rende op Wietske af en sloeg zijn armpjes om haar benen. Ze tilde de jongen op en drukte even haar gezicht tegen zijn kleine lichaam. Hoe was het toch mogelijk dat haar moeder niet van haar hield, of in elk geval het nooit had kunnen laten zien. Wietske had vanaf de eerste seconde dat ze ze zag van haar kinderen gehouden, nee, veel eerder nog, toen ze groeiden in haar buik. Een band die door niets of niemand ooit verbroken kon worden. Blijkbaar had haar moeder zoiets nooit gevoeld en later ook nooit aangeleerd. Misschien had de verhuizing toch een positieve keerzijde, dacht ze grimmig. Op die afstand moest het contact met haar moeder wel minder frequent zijn dan nu. Misschien dat dat zo gek nog niet was. Ze zou zich dan in elk geval stukken minder ergeren en in de steek gelaten voelen.

‘Kom, schatten, naar de fietsen en de snackbar. Pappa zal ook wel bijna thuis zijn.’